Suikerziekte bij hond en kat.


Wat is suikerziekte?

Bij suikerziekte is er sprake van een verhoogd bloedglucose (=bloedsuiker) door een stofwisselingsstoornis. Oorzaak is het onvoldoende aanwezig zijn van het hormoon insuline, wat geproduceerd wordt in de alvleesklier (=pancreas).

Dit hormoon zorgt ervoor dat bloedglucose vanuit het bloed opgenomen kan worden in de lichaamscellen. Een tekort van dit hormoon leidt dan tot een verhoogde bloedglucosespiegel, en een glucosetekort in de lichaamscellen. Een tekort aan insuline kan ontstaan als de alvleesklier onvoldoende insuline produceert (absoluut tekort), of als de lichaamscellen niet goed reageren op insuline (relatief tekort). Dit laatste kan ontstaan als er teveel andere hormonen aanwezig zijn die de werking van insuline tegengaan.

Waarom suikerziekte ontstaat is niet altijd duidelijk. Soms is er sprake van een auto-immuun ziekte, waarbij het eigen afweersysteem van het lichaam de insuline-producerende cellen in de alvleesklier kapot maak. In andere gevallen leiden ziekten of medicijnen tot een verminderde gevoeligheid van het lichaam voor insuline. Ter compensatie gaat de alvleesklier meer insuline aanmaken, maar hierdoor kan de alvleesklier "uitgeput" raken. Als zo'n situatie te lang aanhoudt is die "uitputting" blijvend.


Voor dit filmpje moet u even doorklikken naar YouTube.

Risicofactoren voor suikerziekte:

•Ongecastreerde teven: het hormoon progesteron, dat tijdens en na elke loopsheid wekenlang wordt aangemaakt, vermindert de gevoeligheid voor insuline.

•Teven die de anti-loopsheid injecties krijgen. Dit medicijn lijkt wat werking betreft op progesteron.

•Ziekte van Cushing: hierbij wordt een overmaat van het homoon cortisol geproduceerd, wat de gevoeligheid voor insuline vermindert. (zie ook: Cushing)

•Dieren die landurig worden behandeld met corticosteroïden zoals prednison en dexamethason. De werking lijkt op die van cortisol.

•Obesitas is net als bij de mens een risicofactor voor suikerziekte. (geldt sterker voor de kat)


De symptomen van suikerziekte.

AIs er teveel glucose in het bloed aanwezig is, zal de nier glucose aan de urine af gaan geven (de nierdrempel wordt overschreden). De glucose in de urine trekt extra vocht met zich mee waardoor dieren meer gaan plassen en als gevolg daarvan meer gaan drinken.

Via de glucose die verloren gaat in de urine wordt veel energie verloren, wat de patiënt aan zal vullen door meer te gaan eten. Ondanks de toegenomen eetlust zal de patiënt vermageren.

De belangrijkste verschijnselen zijn dus:

•veel drinken
•veel plassen
•toegenomen eetlust (in eerste instantie)
•vermageren
•algeheel ziek zijn en braken (later stadium)


Diagnose van suikerziekte.

De symptomen zijn niet specifiek voor suikerziekte, en daarom moet bloedonderzoek de diagnose bevestigen en andere ziekteproblemen uitsluiten. Daarnaast moet er gekeken worden of er complicaties zijn ontstaan ten gevolge van de suikerziekte.


Behandeling van suikerziekte.

Mogelijke oorzaken wegnemen:
Bij ongecastreerde teven moeten zo spoedig mogelijk de eierstokken verwijderd worden, omdat progesteronproductie (zie tekst boven) zo snel mogelijk stopgezet moet worden. Als dit in een vroeg stadium van de ziekte gebeurt kan de teef nog genezen van de suikerziekte. Als de suikerziekte al langer aanwezig is, dan is de alvleesklier meestal "uitgeput" en komt de insulineproductie niet meer op gang. Dan is een blijvende behandeling met insuline-injecties nodig.

NB: ook dan is sterilisatie nodig, anders is de teef niet goed te "reguleren".

Bij poezen is sterilisatie niet noodzakelijk. Bovendien zijn de meeste oudere poezen al gesteriliseerd.

Bepaalde medicijnen kunnen de suikerspiegel beïnvloeden.
Dieren met suikerziekte mogen daarom geen antiloopsheid-injecties of de "poezenpil" meer gebruiken. Ook medicijnen als prednison en dexamethason, welke vaak gebruikt worden bij allergieën, moeten liever niet meer gebruikt worden.

Te dikke dieren zijn door een veranderde stofwisseling gevoeliger voor het ontstaan van suikerziekte. Ook als de ziekte eenmaal is ontstaan is het verstandig deze dieren te laten afvallen, opdat de insuline-therapie beter aanslaat. Uw dierenarts kan u adviseren over het te volgen dieet.

Insuline.
Voor de hond gebruiken wij Caninsuline®, voor de kat Prozinc®. Om goed met insuline om te gaan moet u een aantal regels opvolgen:

•insuline moet in de koelkast bewaard worden.
•insuline moet voor aanprikken van een nieuw flesje kort geschud worden. Dit om de suspensie in het flesje goed te verdelen.
•insuline moet daarna voor aanprikken enkel een paar maal omgezwenkt worden om de suspensie goed te verdelen, en NIET meer geschud.
•het insulineflesje moet rechtop in de koelkast staan. (anders slaan er kristallen neer op het rubbertje en verandert de concentratie)
•insuline mag NIET verwarmd worden.
•insuline mag NIET bevroren worden.

 

 

Caninsuline en Prozinc zijn verkrijgbaar in flesjes van 10ml, met altijd 40IE (eenheden) insuline per milliliter. De bijbehorende spuitjes hebben een schaalverdeling in eenheden insuline, u hoeft dus niet te gaan rekenen.

 

Zowel Caninsuline® als Prozinc ® zijn combinatiepreparaten met een snelwerkende vorm van insuline én een insuline die pas na een vertraging zijn werkingspiek heeft.

De insuline dient 2x per dag, met een tussenpoos van 12 uur, op vaste tijdstippen onderhuids ingespoten te worden door de eigenaar.


Behandeling van suikerziekte bij de hond.

Zoals boven al vermeldt is "sterilisatie" van teefjes noodzakelijk.

Voeding:
Uw hond moet elke dag dezelfde hoeveelheid voeding van een constante samenstelling krijgen, verdeeld over 2 porties. Omdat de hoeveelheid en aard van de voeding veel effect heeft op de bloesuikerspiegel, moet dit zo constant mogelijk zijn. Er is speciale vezelrijke voeding voor suikerziekte patiënten, die zorgt voor een gelijkmatige energie-afgifte: Royal Canin Diabetic: op bestelling verkrijgbaar, maar vaak wordt een vermageringsdieet gegeven, dat is ook vezelrijk en pakt tegelijk een andere risicofactor aan (overgewicht).

Uw hond moet voorafgaande aan elke injectie insuline een maaltijd krijgen. Wil Uw hond niet eten of mag hij niet eten (bv. als hij/zij geopereerd moet worden), dan mag slechts een derde deel van de normale insulinedosis gegeven worden.

Als u namelijk de volle dosering insuline geeft en er door een andere ziekte-oorzaak niet gegeten wordt kan de bloedglucosespiegel te sterk dalen. (=hypo-zie verderop in deze tekst)

De startdosering insuline (Caninsulin) wordt bepaald door de hoogte van de bloedsuikerspiegel en het lichaamsgewicht, waarna deze op effect wordt aangpast. Deze startdosering komt uit op 0,25 tot 0,50 IE (=Internationale Eenheden) per kilogram lichaamsgewicht. Het effect van de behandeling wordt gemeten met controle bloedonderzoeken. Het beste tijdstip voor een bloedcontrole is 6 tot 7 uur na de ochtend-injectie insuline. Het protocol waarmee wij werken kunt u hier bekijken.

Na elke aanpassing van de dosering insuline kan men het beste tenminste 3 dagen wachten voor een volgende controle plaatsvindt, opdat het lichaam zich goed kan instellen op de nieuwe dosering. Deze frequente bloedcontrole's gaan net zo lang door totdat er een gewenste bloedsuikerspiegel is.

Is de patiënt eenmaal gereguleerd, dan blijft het nodig om de bloedsuikerspiegel te monitoren, tenminste 1xper maand, en bij problemen of het vermoeden dat niet meer goed is eerder. De insuline-behoefte kan namelijk veranderen.

Beweging:
Ook de hoeveelheid beweging (inspanning) dient dagelijks ongeveer gelijk te zijn. AIs een dier ineens veel meer inspanning verricht (lange wandeling, opwinding door bezoek of door spel) verbrandt het ook meer glucose. Dit kan tot gevolg hebben dat het bloedsuikergehalte sterk daalt en een zogenaamde hypoglycemie (te lage bloedsuikerspiegel) ontstaat.

De belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van een te laag bloedsuikerspiegel zijn:

•Opname van minder voedsel (braken/diarree) in combinatie met de gebruikelijke insuline-dosering.
•Plotselinge toename van het glucoseverbruik door verhoogde inspanning.
•Een te hoge dosering insuline.
•Een normale dosering insuline, wanneer de behoefte ineens is afgenomen.

Bij een te laag bloedsuikergehalte ("hypo") krijgen de hersenen te weinig brandstof. Dit kan levensbedreigend zijn, en daarom is het belangrijk dat u de verschijnselen herkent. De volgende symptomen kunnen voorkomen:

•honger
•rusteloosheid of sloomheid
•trillen of rillen
•vreemde bewegingen of vreemd gedrag (wankelen, omvallen)
•spiertrekkingen
•bewusteloosheid (coma), niet wakker te maken (erg diepe slaap)

Omdat een "hypo" levensbedreigend is moet de bloedsuikerspiegel zo snel mogelijk weer verhoogd worden. Dit kunt u doen door direct een (extra) maaltijd te geven. Als de hond niet kan of wil eten dan moet u 1gram per kilogram lichaamsgewicht aan druivensuiker geven. Dit kunt u geven in de vorm van een oplossing die u in de wangzak kan gieten, of in de vorm van poeder dat u op en onder de tong wrijft. U moet dus zorgen dat u altijd druivensuiker paraat heeft!

Als uw hond door de druivensuiker opleeft, dan moet u alsnog een extra maaltijd aanbieden, en de komende uren moet de hond goed geobserveerd worden.

Het is verstandig om in geval van twijfel en ook wanneer het dier niet reageert op de genoemde maatregelen contact op te nemen met de dierenarts.

Om herhaling van hypo's te voorkomen moet overlegd worden met uw dierenarts over aanpassing van de dosering insuline, vóór de volgende injectie!


Vooruitzichten:

Bij een goed gereguleerde patiënt, waarbij eventuele onderliggende risicofactoren zijn behandeld, is de prognose goed. Het dier kan er in principe oud mee worden. Hierbij blijft een regelmatig voedings- en leefpatroon van belang, naast regelmatige bloedcontroles.

Belangrijkste complicatie van de behandeling met insuline is de kans op een "hypo".

Het ontwikkelen van cataract (=staar, troebeling van de ooglens) welke tot slechtziendheid kan leiden is een vrij frequente complicatie van de ziekte zelf, niet van de behandeling.

U kunt hier de informatiebrochure "suikerziekte bij de hond" downloaden/bekijken.


Behandeling van suikerziekte bij de kat:

feline diabetes
Het bovenstaande verhaal geldt grotendeels ook voor de behandeling van suikerziekte bij de kat. Er zijn wel een paar belangrijke verschillen:

•Bij katten spelen deels andere risicofactoren een rol: vooral overgewicht en onvoldoende beweging zijn de belangrijkste risico's. Ook een langdurige behandeling met corticosteroïden, of ziekte van Cushing, kunnen bij de kat suikerziekte veroozaken.

•Ook katten moeten 2x daags, om de 12 uur, een injectie insuline (Prozinc) hebben. Net als bij de hond moet met bloedcontroles de dosering insuline aangepast worden naar behoefte. De aanbevolen aanvangsdosering is 0,2-0,4 IE/kg lichaamsgewicht elke 12 uur. Voor katten die eerder zijn behandeld met insuline kan een hogere aanvangsdosering tot 0,7 IE/kg lichaamsgewicht aangewezen zijn. Verschil is wel dat bij katten de bloedcontrole 4uur na de ochtend-injectie insuline moet plaatsvinden.

•Katten met suikerziekte, die gewend zijn dat hun dagelijkse portie eten de hele dag klaar staat, en dit geleidelijk over de dag (dus niet ineens) opeten, kunnen op deze manier gevoerd worden. Als de kat zijn/haar portie ineens opeet, dan moet er net als bij de hond 2x daags, net vóór de insuline-injectie, gevoerd worden. Ook voor de kat is specifieke voeding verkrijgbaar (Royal Canin Diabetic)

"Honeymoons"

Sommige katten hebben een periode of soms zelf periodes waarin de insulinebehoefte geleidelijk daalt, zodat met gelijkblijvende insuline-therapie de bloedsuikerspiegel daalt en teveel kan dalen (hypo's). De dosering insuline moet dan naar behoefte verminderd worden, en moet soms zelf geheel gestopt worden. De kat lijkt dan genezen, en soms is dit blijvend. In andere gevallen komen na een tijd de symptomen van suikerziekte weer terug en moet de insuline-therapie weer gestart worden.

U kunt hier de brochure "suikerziekte bij de kat" downloaden/bekijken. NB: deze brochure heeft betrekking op het gebruik van Caninsulin bij de kat, maar wij gebruiken tegenwoordig bij de kat dus Prozinc. Dit maakt voor de tekst in de brochure echter niets uit!